- kind
- {{kind}}{{/term}}1 [algemeen]enfant 〈m., ook v.〉 〈ook figuurlijk〉2 [meisje] petite 〈v.〉♦voorbeelden:1 kind noch kraai hebben • être seul au mondeeen kind van zijn tijd zijn • être de son tempseen buitenechtelijk kind • un enfant illégitime〈figuurlijk〉 een doodgeboren kind • une affaire mort-néeeen echt kind • un enfant légitimenog een groot kind zijn • être un grand enfantdat kan een klein kind • c'est un jeu d'enfanteen ondergeschoven kind • un enfant substituédat kan een kind begrijpen • c'est simple comme bonjourzij is nog zo'n kind • elle est encore si enfanteen kind krijgen • avoir un enfant〈schertsend〉 ik mag een kind krijgen als het niet waar is • je veux bien être pendu si ce n'est pas la véritéhet kind bij zijn naam noemen • appeler un chat un chateen kind verwachten • attendre un enfanthet kind met het badwater weggooien • jeter le bébé avec l'eau du bainergens (als) kind aan huis zijn • être qp. comme chez soivan kind af aan • dès l'enfancegeen kind aan iemand hebben • ne pas être gêné par qn.als kind • lorsque j'étais enfantzo onschuldig als een (pasgeboren) kind • innocent comme l'enfant qui vient de naître〈spreekwoord〉 kinderen en dronken mensen zeggen de waarheid • la vérité sort de la bouche des enfants2 een knap kind • une belle petiteach kind, schei toch uit! • voyons mon petit, je t'en prie!¶ het kind van de rekening zijn • être le dindon de la farce
Deens-Russisch woordenboek. 2015.